Skip to content Skip to left sidebar Skip to right sidebar Skip to footer

Наиболее употребимые антонимы (2)

Яна Полянская

Здесь приводится еще один список антонимов для сдачи экзамена по языку на визу MVV. Антонимы — это слова, противоположные по значению. Перевод голландских слов дан на английский или  русский. Желаем вам успеха!

A

aan (on) — uit (off)
aandoen (put on) — uitdoen (put off)
aangenaam (pleasant) — onaangenaam (unpleasant)
aankleden (get dressed) — uitkleden (undress)
aankomen (to arrive) — vertrekken (departure)
aanwezig (present) — afwezig (absent)
aarde (earth) — water (water)
aarde (земля) — hemel (небо)
aardig (nice) — vervelend (tiresome, boring)
aardig (приятный) — onaardig (неприятный)
achter (behind) — voor (for, before)
achterin (at the back) — voorin (at the front)
achternaam (surname) — voornaam (first name, given name)
actief (active) — passief (passive)
afhankelijk (зависимый) — onafhankelijk (независимый)
afgelopen zaterdag (last saturday) — aanstaande zaterdag (next saturday)
alle (all) — geen (none)
alleen (в одиночестве) — samen (вместе)
alles (всё) — niets (ничего)
altijd (всегда) — nooit (никогда)
andere (other) — dezelfde (same)
arm (arm) — been (leg)
avond (вечер) — morgen (утро)

 

B

bang (afraid) — dapper (brave)
begin (beginning) — eind (end, finished)
beginnen (to begin) — eindigen (to end, to stop)
bekend (знакомый) — onbekend (незнакомый), vreemd (чужой)
bekennen (to confess) — ontkennen (to deny)
belangrijk (важный) — onbelangrijk (незначительный)
beleefd (вежливый) — onbeleefd (невежливый)
best (best) — slechtst (worst)
betalen (to pay)-  innen (to collect)
beter (better) — slechter (worse)
bewust (conscious) — onbewust (unconscious)
bezig (busy) — klaar (finished, ready)
bijna (almost) — helemaal (all)
binnen (внутри) — buiten (снаружи)
binnenkant (inside) — buitenkant (outside)
binnenland (inland)  — buitenland (foreign country)
blij (happy) — bedroefd (sad)
blij (happy) — verdrietig (sad)
blij (happy) — droevig (sad)
blind (blind) — ziend (see)
bol (ball, sphere) — hol (hollow)
boos (angry) — blij (happy)
bot (blunt) — scherp (sharp)
boven (сверху) — onder, beneden (снизу)
branden (burning) — doven (to put out)
breed (широкий) — smal (узкий)
brengen (принести) — halen (забрать)
broer (брат) — zus (сестра)
bruid (невеста) — bruidegom (жених)
buurman (сосед) — buurvrouw (соседка)
D

daar (там) — hier (здесь)
daarna (after) — daarvoor (next, afterwards)
dag (день) — nacht (ночь)
dame (lady) — heer (gentleman)
dames (ladies) heren (gentlemans)
dankbaar (благодарный) ondankbaar (неблагодарный)
dapper (смелый) laf (трусливый)
dat klopt (that is right) dat klopt niet (that isn’t right)
delen (to divide, to share) vermenigvuldigen (to multiply)
deze (this, these) die (those, that)
dicht (закрытый) — open (открытый)
dichtbij (far) veraf (close)
diep (глубокий) ondiep (мелкий)
dik (толстый) mager (худой)
dit (this) dat (that)
dochter (daughter) zoon (son)
dood (смерть) leven (жизнь)
doof (deaf) horend (hear, hearing)
dorp (village) stad (town, city)
drijven (to float) zinken (to sink)
droog (сухой) nat (мокрый)
druk (busy) rustig (quiet)
druk (busy) stil (quiet)
duister (dark) licht (light)
duivel (devil) engel (angel)
dun (тонкий) dik (толстый)
duur (дорогой) goedkoop (дешевый)
duwen (толкать) trekken (тянуть)
dynamisch (dynamic) rustig (quiet)
E

eb (отлив) vloed (прилив)
echt(настоящий) vals (фальшивый)
echtgenoot (husband) echtgenote (wife)
eenvoudig (простой) ingewikkeld, gecompliceerd (сложный)
eerder (sooner) later (later)
eerlijk (честный) oneerlijk (нечестный)
eerst (первый) laatst (последний)
einde, eind (конец) begin, start (начало)
elke, iedere (each) niet elke, geen (none)
enkel (single, only) dubbel (double)
enkelvoud (singular) meervoud (plural)
ergens (где-то) nergens (нигде)
erin (therein) eruit (out, ouside)
erna (after) ervoor (before)
ernstig (серьезный) luchtig (несерьезный, легкий)
eten (to eat) kotsen (to puke)
eten (toe at) drinken (to drink)
even (четный) oneven (нечетный)
expres (on purpose) per ongeluk (accidentally)
F

fijn (nice, delicate) grof (rude, rough)
fijn (nice) vervelend (tiresome, boring)
G

gaaf (цельный) kapot (сломанный)
gaan slapen (ложиться спать) wakker worden (просыпаться)
gaar (готовый, о еде) rauw (сырой)
geboren worden (родиться) sterven, doodgaan, overlijden (умереть)
gebrek (нехватка) overvloed (изобилие)
gebruikt (used) ongebruikt (unused)
geduldig (терпеливый) ongeduldig (нетерпеливый)
geen (none) een (one)
gekleurd (цветной) kleurloos (бесцветный)
gekreukeld (crumbled) gestreken (ironed)
gelijk (равный) ongelijk (неравный)
gelovig (верующий) ongelovig (неверующий)
geluk (lucky) pech (bad luck)
geluk (lucky) ongeluk (bad luck)
gelukkig (счастливый) ongelukkig (несчастный)
geschikt (of use, suitable) ongeschikt (inappropiate, unsuitable)
getrouwd (married) vrijgezel (single)
gevaar (опасность) veiligheid (безопасность)
geven (to take) nemen (to give)
gewoon (usual) ongewoon (unusual)
gewoon (обычный) bijzonder, apart (особенный)
gezet (полный) slank (стройный)
gezond (здоровый) ziek, ongezond (больной)
gierig (stingy) gul (generous)
gierig (жадный) vrijgevig, royaal (щедрый)
gisteren (yesterday) vandaag (today)
gisteren (вчера) morgen (завтра)
glad (slippery) stroef (not smoothly)
glanzend (shiny) dof (dull)
goed (good, right) fout (bad, wrong)
goed (хороший) slecht (плохой)
gooien (to throw) vangen (to catch)
graag (охотно) ongaarne (неохотно)
grappig (забавный) flauw (плоский)
groeien (to grow) krimpen (to shrink)
groente (vegetables) fruit (fruit)
groot (большой) klein (маленький)
groter (bigger) kleiner (smaller)
gunstig (благоприятный) ongunstig (неблагоприятный)
H

half (half) heel (all, entirely)
hand (hand) voet (foot)
handig (handy) onhandig (clumsy)
hard (hard, fast) langzaam (slow)
heel (entirely, not broken) stuk (broken)
heen (away) terug (backwards, back)
heet (горячий) koud (холодный)
hel (hell) hemel (heaven)
helder (bright, clear) troebel (muddy, troubled)
helder (яркий) dof (тусклый)
herfst (autumn) lente (spring)
hetzelfde (the same) verschillende, anders (differently, various)
hierna (hereafter) hiervoor (herefor)
honger (hungry) dorst (thirsty)
hoog (высокий) laag (низкий)
horizontaal (horizontal) verticaal (vertical)
houden van (to love) haten (to hate)
huwelijk (брак) scheiding (развод)
huwen (to marry) scheiden (to divorce)
I

iedereen (всякий) niemand (никто)
iemand (кто-то) niemand (никто)
iets (что-то) niets (ничего)
ijverig (zealous, active) lui (lazy)
ik begrijp het (i understand it) ik begrijp het niet (i don’t understand it)
ik weet het (i know) ik weet het niet (i don’t know)
import (import) export (export)
in (in) op (above, up)
in (in) uit (out)
in het algemeen (в общем) in het bijzonder (в частности)
ingang (entrance) uitgang (exit)
inladen (to load) uitladen (to unload)
inpakken (to pack) uitpakken (to unpack)
interessant (interesting) saai (borring)
interessant (интересный) oninteressant (неинтересный)
is (is) was (was)
J

ja (да) nee (нет)
jong (юный) oud (взрослый)
juist (верно) onjuist, fout (неверно)
K

kaal (bold) behaard (hairy)
kapot (broken) heel (whole, not broken)
klimmen (to climb) dalen (to drop)
knap (smart) dom (dumb)
knap (beautifull) lelijk (ugly)
knippen (to cut) plakken (to glue)
komen (придти) gaan (уйти)
kopen (to buy) verkopen (to sell)
koud (cold) warm (warm)
krijgen (получать) geven (давать)
kwaad (зло) goed (добро)
L

laat (поздно) — vroeg (рано)
lach (смех) — traan (слезы)
lachen (смеяться) — huilen (плакать)
laden (to load) — lossen (to unload)
land (земля) — water (вода)
lang (длинный) — kort (короткий)
langzaam (медленный) — vlug (быстрыйk)
lawaai (шум) — stilte (тишина)
lekker, smakelijk (вкусный) — vies (невкусный)
lengte (длина) — breedte (ширина)
leuk (nice, fun) —
leuk (классный) — vervelend (противный)
leven (to live) sterven (to die)
levend (живой) dood (мертвый)
lezen (to read) schrijven (to write)
licht (легкий) — zwaar (тяжелый)
licht (светлый) — donker (темный)
licht (свет) — schaduw (тень)
lief (милый) — stout (непослушный)
liefde (любовь) — haat (ненависть)
lui (ленивый) — ijverig (усердный)
lukken (удаться) — mislukken (не удаться)
M

mager (обезжиренный) vet (жирный)
mals (tender) taai (tough)
mama (mom) papa (dad)
man (мужчина) vrouw (женщина)
mannelijk (male, masculine) vrouwelijk (feminine, female)
maximaal (maximum) minimaal (minimum)
meest (most) minst (least)
meestal (mostly) soms (sometimes)
meester (master) slaaf (slave)
meisje (девочка) jongen (мальчик)
meneer (sir) mevrouw (mis)
met (with) zonder (without)
min (minus) plus (plus)
minder (меньше) meer (больше)
misschien (maybe) zeker (sure)
modern (modern) ouderwets (old-fashioned)
moe (tired) uitgerust (well rested)
moedig (bravely) laf (afraid, cowardly)
moeilijk (трудный) (ge)makkelijk (простой)
mogelijk (возможный) onmogelijk (невозможный)
mooi (красивый) lelijk (уродливый)
N

na (after) voor (for, toward)
nadeel (недостаток) voordeel (достоинство)
natuurlijk (натуральный) kunstmatig (искуственный)
nauw (narrow) breed (broad, wide)
neef (дв. брат, племянник) nicht (дв. сестра, племянница)
negatief (negative) positief (positive)
nep (fake) echt (real)
netjes (опрятный) slordig (неряшливый), rommelig (беспорядочный)
niemand (nobody) iemand, iedereen, allemaal (somebody, everybody, all)
nieuw (новый) oud (старый)
nodig (necesarry) onnodig (unnecesarry)
noord (north) zuid (south)
normaal (normal) abnormaal (abnormal)
nu (now) later (later)
nu (now) straks (just now, later)
nul (zero) een (one)
nuttig (полезный) nutteloos (бесполезный)
O

ochtend (morning) avond (evening)
oma (grandmother) opa (grandfather)
omhoog (up) omlaag (down)
onderkant (bottom) bovenkant (top, upper side)
ongeveer(приблизительно) precies(точно)
onthouden (to remember) vergeten (to forget)
ontmoeting (встреча) afscheid (прощание)
ooit (когда-то) nooit (никогда)
oom (uncle) tante (aunt)
oorlog (война) vrede (мир)
oost (east) west (west)
op (up, above) neer (down)
op (up, above) onder (under)
op (up, above) af (off)
op tijd (in time) te laat (too late)
open (open) gesloten (closed)
open (открытый) dicht (закрытый)
openbaar (public) privaat (private)
openen (to open) sluiten (to close)
opgang (восход) ondergang (закат)
opgeblazen (inflated) leeggelopen (deflated)
opmerkzaam (внимательный) onachtzaam (невнимательный)
opstijgen (взлетать) landen (приземляться)
optellen (to sum up) aftrekken (to withdraw)
optimist (optimist) pessimist (pessimist)
ouders (parents) kinderen (children)
overdag (during the day) ‘s nachts (during the night)
overeenkomend (сходный) tegengesteld (противоположный)
overwinnen (побеждать) verliezen (проигрывать)
overwinning (victory) nederlaag (defeat)
P

pakken (to pick up) neerzetten (to stand, to set)
pakken (to pick up) neerleggen (to lay)
praten (to talk) zwijgen (to be quiet)
praten, spreken, zeggen (to talk, to say) horen, luisteren (to hear, to listen)
prettig (pleasant) onprettig (unpleasant)
raak (striking) mis (miss)
recht (straight) schuin (sloping)
recht (прямой) krom (кривой)
rechts (вправо) links (влево)
regen (rain) zon (sun)
retour (return) enkel (single)
rijk (богатый) arm (бедный)
rijp (зрелый) onrijp (незрелый)
rond (round) vierkant (square)
rond (round) recht (straight)
ruw (raw, rough) glad (smooth)
saai (скучный) boeiend (увлекательный), spannend
samen (вместе) apart (отдельно), alleen (один)
schaars (rare) overvloedig (plentiful)
scheef (slanting) recht (straight)
scherp (острый, о еде) flauw (пресный)
scherp, puntig (острый) stomp (тупой)
schoon (clean) vuil (dirty)
schoon (чистый) vies (грязный)
schrijven (to write) wissen (to wipe, to delete)
schuldig (quilty) onschuldig (not quilty)
slagen (to succeed) zakken (to fail)
slap (weak) stijf (stiff)
slapen (sleep) wakker (awake)
slapen (to sleep) wakker zijn (to be awake)
slordig (untidy) netjes (neat)
smakelijk (tasty) onsmakelijk (disqusting)
snel (quick) traag (slow)
snel (быстрый) langzaam (медленный)
snelweg (highway) voetpad (sidewalk)
somber (miserable) vrolijk (happy)
sommige, een paar (some, a couple) alle (all)
soms (иногда) altijd (всегда)
sparen (экономить) uitgeven (расходовать)
spreken (говорить zwijgen (молчать)
staan (to stand) zitten (to sit)
staan (to stand) liggen (to lay)
sterk (strong) slap (weak)
sterk (сильный) zwak (слабый)
stijgen (to rise) dalen (to go down)
stil (quiet, silent) lawaaierig (noisy)
stil (тихий) luid (шумный)
stoppen (to stop) doorgaan (to go through)
strafbaar (punishable) toegestaan (enabled, permitted)
strak (tight) los (loose)
succes (succes) mislukking (failure)
T

tam (obedient) wild (wild)
tekort (нехватка) overschot (избыток)
tevreden (довольный) ontevreden (разочарованный)
toekomst (future) verleden (past)
toestaan (разрешено) verbieden (запрещено)
trouwen (жениться) scheiden (разводиться)
V

vinden (найти) verliezen (терять)
vaak (often) soms (sometimes)
vaak (часто) zelden (редко)
vader (отец) moeder (мать)
vals (false) eerlijk (honest)
van (from) naar (to)
vandaag (today) morgen (tomorrow)
vast (закрепленный) los (свободный
veel (much) beetje (a little)
veel (много) weinig (мало)
veilig (safe) onveilig (unsafe)v ver (weg) (far (away)) dichtbij (nearby)
ver (далеко) vlakbij, dichtbij (близко)
verboden (forbidden) toegestaan (enabled, permitted)
verdienen (to earn) uitgeven (to spend)
verdriet (скорбь) blijdschap (радость)
vergeten (забывать) herinneren (помнить)
verhogen (to raise) verlagen (to decrease)
verlies (проигрыш) winst (выигрыш)
verplicht(обязательный) vrijwillig (добровольный)
vers (fresh) bedorven (spoilt, rotten)
vers (fresh) oudbakken (stale)
verschijnen (to appear) verdwijnen (to disappear)
verstandig, wijs, intelligent, slim (умный) dom, dwaas, stom (глупый)
vertrek (отъезд) aankomst (приезд, прибытие)
vijf minuten geleden (5 minutes ago) over vijf minuten (in 5 minutes)
vloeibaar (жидкий) vast (твердый)
vloer (пол) plafond (потолок)
vol (полный) leeg (пустой)
volwassene (взрослый) kind(ребенок)
voor (for) over (over)
voor (for, pro) tegen (against)
voor (перед, впереди) achter (позади)
voorjaar (spring) najaar (autumn)
voorkant (front) achterkant (back, reverse)
vooruit (вперед) achteruit (backward)
voorzichtig (careful) onvoorzichtig (incautious)
vorig (предыдущий) volgend (следующий)
vorige (last) volgende (next)
vraag (вопрос) antwoord (ответ)
vragen (спросить) antwoorden (ответить)
vriend (друг) vijand (враг)
vriendelijk (дружественный) onvriendelijk (недружественный), vijandig (враждебный)
vriezen (to freeze) dooien (to melt)
vrij (free) gevangen (captive)
vrij (свободный) bezet (занятый)
vroeger (earlier, former) later (later)
vrolijk (happy) verdrietig (sad)
vrolijk (happy) bedroef (sad)v vrolijk (веселый) droevig, treurig (грустный)
W

waar (true) onwaar (untrue)
waar (true) niet waar (not true)
waardeloos (неценный) waardevol (ценный)
waarheid (правда, истина) leugen (ложь)
waarschijnlijk (likely) onwaarschijnlijk (not likely)v warm (теплый) — koel (прохладный)
water (вода) vuur (огонь)
weinig (few) veel (plenty)
wel (well) niet/geen (not, none)
welles! (датушки) nietes! (нетушки)
werken (работать) rusten (отдыхать)
wijd (wide) nauw (narrow)
wijd (просторный) strak (тугой, в обтяжку)
wijs (wise) onwijs (foolish)
wijs (wise) dom (stupid)
winnen (to win) verliezen (to lose)
winst (profit) verlies (loss)
wit (белый) zwart (черный)


Z

zacht (мягкий) — hard (твердый)
zee (sea) aarde — (earth)
zeker (уверенный) — onzeker (неуверенный)
zelfstandig (самостоятельный), onafhankelijk (независимый) — afhankelijk (зависимый)
zichtbaar (visible) — onzichtbaar (invisible)
zoet (сладкий) — zuur (кислый), bitter (горький), zout (соленый)
zomer (лето) — winter (зима)
zon (солнце) — maan (луна)
zondag (воскресенье) — maandag (понедельник)
zonnig (солнечный) — bewolkt (пасмурный)
zonsopgang (восход) — zonsondergang (закат)
zorgeloos (халатный) — bezogt (ответственный)
zorgvuldig (точный) — nonshalant (хаотичный)
zwak (слабый) — sterk (сильный)
zwemmen (плавать) — verdrinken (тонуть)

2006

0 Comments

There are no comments yet

Leave a comment